Het Hof beantwoordde in dit arrest enkele prejudiciële vragen van een Duitse rechtbank, waarbij een zaak over illegale drugshandel aanhangig was gemaakt waarin de betrokkenen gebruik maakten van een versleutelde telecommunicatiedienst.
In casu was de Franse politie in staat om met toestemming van een rechter te infiltreren in de versleutelde communicatiedienst Encrochat. De Duitse politiediensten konden via een Europolserver de onderschepte gegevens van Duitse gebruikers in Duitsland opvragen. De Duitse openbare aanklager heeft vervolgens Europees Onderzoeksbevelen (EOB's) uitgevaardigd om de toestemming te bekomen van een Franse rechtbank om die gegevens over te dragen en aan te wenden in de Duitse strafprocedures. Die toestemming werd gegeven.
Een Duitse strafrechter heeft de rechtmatigheid van de EOB's in vraag gesteld en daaromtrent diverse prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Hieronder beperken we ons tot een samenvatting van de belangrijkste antwoorden van het Hof.
Een EOB voor de overdracht van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggende staat hoeft
niet noodzakelijkerwijs door een rechter te worden uitgevaardigd. Een officier van justitie mag dit doen indien hij bevoegd is om de toezending van reeds verzameld bewijs in een zuiver binnenlandse zaak te bevelen.
Het Hof verduidelijkt dat voor het uitvaardigen van een EOB dezelfde materiële voorwaarden gelden als dewelke gelden op de overdracht van soortgelijk bewijsmateriaal in een zuiver binnenlandse situatie. De uitvaardigende autoriteit is dus volgens het Hof niet bevoegd om de rechtmatigheid te toetsen van de procedure op grond waarvan de tenuitvoerleggende staat het bewijsmateriaal heeft verzameld. Dat vloeit immers voort uit het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten.
Niettemin moet de rechter bij wie een vordering tegen het EOB aanhangig wordt gemaakt, kunnen toetsen of de grondrechten van de betrokkenen werden geëerbiedigd. Indien de toezending van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, hetzij onevenredig zou blijken in het kader van de strafvervolging die in de beslissingsstaat tegen de betrokkene is ingesteld, bijvoorbeeld wegens de ernst van de schending van de grondrechten van die persoon, hetzij zou zijn bevolen in strijd met de rechtsregels die van toepassing zijn op soortgelijke nationale procedures, moet de nationale strafrechter de nodige conclusies trekken uit hoofde van het nationale recht.