Recentelijk heeft de wetgever een reeks wijzigingen aan de strafprocedure doorgevoerd. In deze blogpost staan we stil bij de wijzigingen die de wet van 14 april 2024 (B.S. 22 april 2024) heeft aangebracht aan diverse bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepalingen treden in werking op 2 mei 2024.
De eerste reeks nieuwigheden heeft betrekking op de burgerinfiltratie, de procedure voorafgaande erkenning van schuld en de spijtoptantenregeling.
In art. 47novies/1 Sv. wordt in een nieuwe paragraaf bepaald dat de Staat aansprakelijk is voor schade die werd veroorzaakt door burgerinfiltranten in dienst, wat vergelijkbaar is met de aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor hun aangestelden.
De burgerinfiltrant is evenwel slechts gehouden tot schadevergoeding in geval van opzettelijke, zware of lichte fouten die hij gewoonlijk begaat.
Een vertegenwoordiger of een orgaan van de Staat kan alleen een burgerlijke rechtsvordering instellen tegen de burgerinfiltrant ingeval het ongeval opzettelijk werd veroorzaakt.
Huidig art. 216 Sv. zal worden vervangen. Nieuw is dat de procedure voorafgaande erkenning van schuld voortaan ook in de fase van het vooronderzoek kan plaatsvinden in twee gevallen, op voorstel van de procureur des Konings:
De procedure kan slechts worden toegepast nadat de schadevergoeding werd betaald aan de slachtoffers.
Voor de fiscale en sociale misdrijven waarbij belastingen of sociale bijdragen zijn ontweken, is de procedure slechts mogelijk nadat de dader is overgegaan tot betaling van deze bijdragen of belastingen, inclusief intresten. Bovendien is instemming van de fiscale of sociale administratie vereist.
In de eerste plaats wordt voorzien in de organisatie van een vertrouwelijk overleg tussen de procureur des Konings en de potentiële spijtoptant en zijn advocaat. Het doel hiervan is om passende toezeggingen te formuleren met betrekking tot de toekomstige verklaringen van de betrokkene, de gepleegde misdrijven, de misdrijven waarover verklaringen worden afgelegd, de ernst van de mogelijke gevolgen en eventuele verzachtende omstandigheden.
Er wordt voortaan expliciet bepaald dat de spijtoptantenregeling kan worden toegepast tijdens het opsporingsonderzoek. Het exemplaar van het memorandum moet wel aan het strafdossier worden toegevoegd ten laatste op het moment van de eerste verklaring.
Mits goedkeuring van de procureur des Konings en de spijtoptant is er een mogelijkheid om het memorandum aan te passen of aan te vullen.
In een nieuwe bepaling wordt het toezicht op de uitvoering van de BOM-methoden tijdens de spijtoptantenregeling uiteengezet. De KI onderzoekt de rechtmatigheid van die methoden op verzoek van het O.M., voordat het memorandum wordt bekrachtigd. De spijtoptant, zijn advocaat en desgevallend het slachtoffer en diens advocaat worden gehoord in aanwezigheid van de procureur-generaal.
Artikel 216/7 Sv. behandelt voortaan de toezegging van het openbaar ministerie met betrekking tot strafvordering. De wijzigingen betreffen paragraaf 2, dat handelt over de procedure ingeval het memorandum tijdens het opsporingsonderzoek wordt gesloten.
Nieuw artikel 216/8 Sv. bepaalt dat wanneer de toezegging wordt afgewezen en geen nieuw memorandum wordt voorgelegd, het ondertekende memorandum en de documenten die werden opgemaakt en de verklaringen die werden afgelegd in het kader van de procedure door de spijtoptant, niet kunnen dienen om zijn veroordeling te ondersteunen. Ze kunnen niet ten laste van de spijtoptant worden gebruikt in een andere procedure en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
Een nieuw artikel 216/9 Sv. neemt de regels met betrekking tot de vervangende straf over, die thans nog zitten vervat in artikel 216/5, par. 2 en par. 3, lid 2 Sv.
Ook artikel 216/10 Sv. is een nieuwe bepaling die voorziet dat wanneer de vervangende straf een criminele straf is die valt onder de bevoegdheid van het hof van assisen, de procureur-generaal de dagvaarding voor de preliminaire zitting laat betekenen aan de spijtoptant, de burgerlijke partij en hun advocaten. De procureur-generaal moet bepaalde elementen in één exploot aan de spijtoptant en de burgerlijke partij betekenen, i.e.. het arrest betreffende de preliminaire zitting en de dagvaarding om te verschijnen op de zittingen die gewijd zijn aan de samenstelling van de jury en de dagvaarding betreffende het uitspreken van de vervangende straf.
Voorts wordt in artikel 216/11 Sv. opgenomen dat de procureur-generaal bij het hof van beroep de toepassing van de straf kan vorderen die overeenkomstig artikel 216/10 door het hof van assisen is uitgesproken.
De toezegging van het openbaar ministerie over de strafuitvoering en de toezegging van het openbaar ministerie in de fase van de hechtenis zitten vervat in de artikelen 216/12 Sv. en 216/13 Sv.
Artikel 216/14 Sv. bepaalt ten slotte het parlementair toezicht op basis van het jaarlijkse verslag van de minister bevoegd voor justitie. Dit verslag geeft informatie over het aantal opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken die hebben geleid tot deze maatregelen, het aantal betrokken personen, en de behaalde resultaten.
In het kader van de minnelijke schikking (art. 216bis Sv.) beschikt het O.M. voortaan over de mogelijkheid om naast een geldsom desgevallend een bestuursverbod op te leggen, onder dezelfde voorwaarden bepaald in de artikelen 1 en 4 van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934. Het betreft een beveiligingsmaatregel en dus niet een straf.
Daarnaast zal de beslissing tot bekrachting van de minnelijke schikking vanaf heden in openbare zitting worden uitgesproken. (art. 216bis, § 2 Sv.)