De straf die eiseres in cassatie in eerste aanleg kreeg opgelegd, werd in hoger beroep aanzienlijk verzwaard. De appelrechters motiveerden de opgelegde straf met verwijzing naar de elementen van haar persoonlijkheid, waaruit bleek dat zij sinds enkele jaren haar professionele re-integratie had geprobeerd te bevorderen. Het hof van beroep weigerde echter de gevorderde werkstraf op te leggen, omdat die 'niet kon beantwoorden aan het doel van een rechtvaardige straf, met name de bescherming van de maatschappij tegen het onaanvaardbare sociale gedrag van eiseres in cassatie'. Ons hoogste rechtscollege oordeelde echter dat het arrest geen enkele overweging bevatte die eiseres kon toelaten de redenen voor de weigering van de werkstraf te begrijpen.
Deze uitspraak kan worden toegejuicht, aangezien het Hof strengere eisen stelt aan de negatieve motiveringsplicht bij de strafrechter, die eveneens geldt bij de weigering van een straf onder elektronisch toezicht of een autonome probatiestraf. In eerdere arresten stelde het Hof namelijk dat de strafrechter niet verplicht was om de weigering van de werkstraf te motiveren met een afzonderlijke opgave van redenen. Ingevolge het hier geciteerde arrest is dus voortaan wel vereist dat de beklaagde aan de hand van die redenen daadwerkelijk kan begrijpen waarom de rechter niet ingaan op diens verzoek. Dit impliceert volgens ons noodzakelijkerwijs een verregaandere individualisering door de strafrechter aan de hand van de aangevoerde argumenten betreffende de sociale re-integratie. Louter verwijzen naar omstandigheden die eigen zijn aan de aard van het misdrijf lijken niet langer te volstaan.
Voor een uitgebreidere bespreking zie: L. CLAES, "Hof van Cassatie trekt de kaart van een doorzichtiger straftoemeting", De Juristenkrant 2023, afl. 479, 6-7, raadpleegbaar op Jura en Jurisquare.
Cass. 8 november 2023, P.23.0992.F, raadpleegbaar op Juportal.